Filmfragmenten en biografieën III

 

Welkom op de pagina Filmfragmenten en biografieën III. Op deze pagina een keur aan fragmenten van bekende en voor sommigen minder bekende musici en de werken die zij vertolken. Soms is daarbij een biografie van een musicus geplaatst, soms van een componist. De biografieën van Bach en Mozart zijn wat langer omdat vooral deze twee componisten heel belangrijk zijn geweest voor het verloop van de muziekgeschiedenis. Deze pagina is ook bedoeld om mensen te enthousiasmeren, hun nieuwsgierigheid te prikkelen en zodoende verder te zoeken naar bijvoorbeeld film- en geluidsfragmenten op www.youtube.com waar men een schat aan muziek kan vinden. De begeleidende teksten zijn in bewerkte vorm afkomstig van Wikipedia.

 

 

Gautier Capuçon performs Saint-Saëns Cello Concerto at the Verbier Festival

CAMILLE SAINT-SAËNS : Cello Concerto in Am, Op; 33

Gautier Capuçon, cello
Verbier Festival Chamber Orchestra
Gábor Takács-Nagy

Excerpt from a live webcast at the Verbier Festival on July 27. Recorded at the Salle des Combins in Verbier (Switzerland) during the 2012 edition of the Verbier Festival. Directed by Anaïs Spiro

Documentaire David Oistrach

Hierbij deel 1 van een 4-delige documentaire over David Oistrach.

de andere drie delen zijn te vinden op de website www.youtube.com

Vesko Eshkenazy - Piazzolla: Oblivion

Ástor Piazzolla (Mar del Plata, 11 maart 1921 - Buenos Aires, 4 juli 1992) was een Argentijns tanguero (tangomuzikant), bandoneonist en componist. Zijn nieuwe tangobenadering zorgde voor een vernieuwing van de Tango. Piazzolla was een controversiële figuur op muzikaal en politiek vlak.

Zijn bekendste werk is Adiós Nonino. Hierover wordt gezegd dat hij in de Verenigde Staten per telefoon te horen kreeg dat zijn vader was overleden. Piazzolla zou zich toen op zijn kamer hebben teruggetrokken en al improviserend op zijn piano dit lied hebben gecomponeerd. 'Adiós Nonino' betekent 'Vaarwel opaatje'.

Opleiding

Ástor Pantaleon Piazzolla werd op 11 maart 1921 geboren in de kustplaats Mar del Plata, Argentinië. Hij was enig kind van Vicente Piazzolla en Asunta Mainetti. In 1925 verhuisde de familie naar New York, waar zij woonden tot 1936.

In 1929, toen Piazzolla 8 jaar oud was, gaf zijn vader hem zijn eerste bandoneon. Hij studeerde een jaar bandoneon bij Andres D’Aquila, met wie hij zijn eerste opname maakte, Marionette Spagnol.

In 1933 studeerde hij bij de Hongaarse pianist Bela Wilda, leerling van Sergej Rachmaninov, over wie Piazzolla later zei: “Bij hem leerde ik Bach waarderen”. Kort daarna ontmoette hij de beroemde tangozanger Carlos Gardel, die later een goede vriend van de familie werd. Piazzolla kreeg een rol als krantenjongen in de film “El Dia Que me Quieras”, waarin Carlos Gardel de hoofdrol had.

In 1936 keerde Piazzolla terug naar Mar Del Plata, waar hij in een aantal tango-orkesten meespeelde. Daar hoorde hij Elvino Vardaro’ss extet op de radio. Vardaro werd later Piazzolla's violist. De originele manier waarop Vardaro de Tango benaderde, raakte Piazzolla en Piazzolla werd een bewonderaar van Vardaro. Daarop besloot Piazzolla, die toen 17 jaar was, naar Buenos Aires te verhuizen.

In Buenos Aires speelde hij bij een aantal tweederangs tango-orkesten tot 1939, toen hij zich realiseerde dat hij eigenlijk bij het orkest Aníbal Troilo y su Orquesta Típica wilde spelen. Dit orkest was een van de grootste tango-orkesten van die tijd en Troilo werd gezien als misschien wel de beste bandoneonspeler.

Om een hoger muzikaal niveau te bereiken nam Piazzolla in 1941 les bij Alberto Ginastera. Later, in 1943, studeerde hij piano bij Raul Spivak. In 1942 trouwde hij met Dede Wolff en kreeg hij twee kinderen, Diana en Daniel. Het orkest van Troilo speelde de werken van Piazzolla, maar moest ze grondig arrangeren om ze dansbaar te maken, aangezien men Piazzolla's muziek als van een 'te hoog niveau' ervaarde. 

Eigen orkest

In 1943 sloeg hij de klassieke weg in met Suite para Cuerdas y Arpas en in 1944 hij ging weg bij Troilo’s orkest om een orkest te gaan leiden waar Francisco Fiorentino bij zat. Hij speelde twee jaar samen met Fiorentino en vormde daarna zijn eerste eigen orkest, dat na nog geen drie jaar uiteenviel. Met dit orkest volgde hij zijn creatieve impulsen en ontwikkelde het orkest met een dynamische en harmonische toets. Deze benadering van de tango door Piazzolla was moderner, en anders, en veroorzaakte de eerste controversen met de traditionele tangueros.

In 1946 componeerde hij El Desbande, wat Piazzolla beschouwde als zijn eerste officiële tango, en kort daarna begon hij filmmuziek te schrijven.

In 1949 vond hij dat het tijd werd om te stoppen met het orkest en de bandoneon, en hij stopte bijna helemaal met tango. Hij zocht iets anders, een ander doel. Hij ging voort met het bestuderen van Béla Bartók en Igor Stravinsky, hij studeerde orkestdirectie bij Hermann Scherchen, en hij luisterde veel naar jazz. Zijn zoektocht naar een eigen stijl obsedeerde hem, hij verlangde naar iets anders dat niets te maken heeft met tango. Alles werd een rommeltje en Piazzolla besloot om de bandoneon te laten vallen en zich te wijden aan muziekstudie. Hij was toen 28 jaar oud.

Eigen weg

Tussen 1950 en 1954 componeerde hij een serie werken, conceptueel duidelijk anders dan de tango van dat moment, en dat definieerde verder zijn unieke stijl met als resultaat onder andere de volgende muziekstukken; Para

lucirseTanguangoPrepárenseContrabajeando,Triunfal , Lo que vendrá.

In 1953 introduceerde hij het werk Buenos Aires (3 symfonische delen) - gecomponeerd in 1951 - voor de Fabien Sevitzky-wedstrijd. Piazzolla won de eerste prijs en zijn werk werd gespeeld in de Law School in Buenos Aires door het symfonisch orkest Radio del Estadomet de toevoeging van twee bandoneons gedirigeerd door Sevitzky zelf. Alles liep goed, tot er aan het einde van het concert een vechtpartij uitbrak. Het publiek was het er niet mee eens dat de waardigheid van de bandoneon werd afgenomen, door in een symfonieorkest te worden ondergebracht.

Eén van de prijzen die Piazzolla met de Fabien Sevitzky-wedstrijd won, was een studiebeurs van de Franse regering om in Parijs te studeren (in 1954) bij Nadia Boulanger, die hij beschouwde als de beste muziekdocente ter wereld in die tijd. Bij Boulanger probeerde Piazzolla zijn tangoverleden en zijn bandoneonwerken te verbergen, denkend dat zijn bestemming in de klassieke muziek lag. Dit misverstand werd vlug de wereld uitgeholpen toen hij zijn hart luchtte bij Boulanger en hij voor haar zijn tango Triunfal voorspeelde. Van haar kreeg hij een mooie aanbeveling; "Ástor, uw klassieke stukken zijn goed geschreven, maar de ware Piazzolla is hier, laat hem nooit achter."

Bandoneon

Na deze periode, volgde Piazzolla de raad van Boulanger op, en keerde terug naar de tango en naar zijn instrument, de bandoneon. Vroeger moest hij kiezen tussen tango of ingewikkelder muziek, vanaf toen combineerde hij deze muziekstijlen gewoon. In Parijs componeerde hij een paar tango’s voor strijkorkest en begon hij bandoneon staande te spelen. (De meeste bandoneonspelers spelen de bandoneon zittende.)

Toen Piazzolla naar Argentinië terugkeerde, zette hij zijn werk met strijkorkesten voort en vormde hij een groep, de Octeto Buenos Aires. Hij combineerde 2 bandoneons, 2 violen, 2 contrabassen, 1 cello en een piano met elkaar, en veroorzaakte daarmee dat zijn werken nu als innovatief beschouwd worden. Hij week af van de klassieke tango, de traditionele bezetting van het orquesta tipica en maaktekamermuziek, muziek zonder een zanger of dansers. Omdat hij hiermee verder ging dan ooit en zich nog meer verwijderde van de traditionele tango, wekte hij de woede van de orthodoxe tangueros, en werd het doelwit van gemene kritiek. Maar Piazzolla was vastberaden, en liet zich niet vermurwen. De media en de studio's waren eveneens vastberaden en er ontbrandde een escalerende koude oorlog. In 1958 verliet hij zijn Octeto en gaat terug naar New York.

Tussen 1958 en 1960 werkte hij in de Verenigde Staten, waar hij experimenteerde met Jazz-Tango, wat helaas alleen maar negatieve reacties opleverde. Wel schreef hij daar in 1959 zijn beroemde werk Adiós Nonino ter nagedachtenis aan zijn overleden vader. Toen hij in rouw terugkeerde naar Argentinië, maakte hij de eerste van zijn beroemde kwintetten, die door New Tango werd gespeeld (met een bezetting van bandoneon, viool, contrabas, piano, en elektrische gitaar). Met dit kwintet kon Piazzolla het best zijn gevoelens van dat moment uitdrukken.

In 1963 speelde hij Tres tangos sinfonicos, voor het eerst gedirigeerd door Paul Klecky. In 1965 maakte hij twee van zijn belangrijkste opnames, Piazzolla at the Philharmonic Hall New York en El Tango, gemaakt ter ere van zijn vriendschap met Jorge Luis Borges.

In 1966 ging Piazzolla weg bij Dede Wolff. In 1968 begon hij samen te werken met de dichter Horacio Ferrer, met wie hij de Operita Maria de Buenos Aires componeerde. Daarmee vond hij een nieuwe stijl uit, het tango-lied. Rond die tijd ging hij ook in zee met Amelita Baltar.

In 1968 beleefde zijn 'operaatje' Maria de Buenos Aires de première en voordat het jaar voorbij was, werd deze inmiddels zo'n 120 keer opgevoerd en uitgebracht op langspeelplaat.

In 1969 componeerde hij met Horacio Ferrer Balada para un loco, voorgedragen op het First Iberoamerican Music Festival, waar hij een tweede plaats bemachtigde. Dit werk zou zijn eerste hit worden.

In 1970 keerde hij terug naar Parijs waar hij met Ferrer El Pueblo Joven componeerde. In hetzelfde jaar vormde hij de groep Conjunto 9, waarmee hij voornamelijk in Buenos Aires en in Italië optrad. Deze groep was Piazzolla’s droom. Deze kamermuziekgroep wilde Piazzolla altijd al om zijn gecompliceerde muziek mee uit te voeren. Helaas werd de groep gedoemd tot uiteenvallen om economische redenen.

Conjunto Electrónico

In 1972 speelde Piazzolla voor het eerst in het Teatro Colon in Buenos Aires. In 1973, na een periode waarin hij uitzonderlijk veel werken had geschreven, kreeg hij een hartaanval waardoor hij het wat rustiger aan moest doen.

In hetzelfde jaar (1973) besloot hij om te verhuizen naar Italië, waar hij een serie opnames maakte gedurende vijf jaar. De bekendste werd wellicht Libertango, een werk dat ook in Europa beroemd is geworden.

In deze jaren vormde Piazzolla de groep Conjunto Electrónico, een octet dat bestond uit een bandoneón, elektrische piano en/ofakoestische piano, orgel, gitaar, elektrische basgitaar, drums, synthesizer en een viool. Deze groep had niets te maken met de vorige groepen, en velen vonden dat het meer jazz-rock speelt, dan tango, maar Piazzolla zei dat het zijn muziek was, en dat het meer verwant was met de tango dan met jazz-rock.

In 1974 ging Piazzolla weg van Amelita Baltar. Hetzelfde jaar nam hij een prachtige opname op met Gerry Mulligan en een Italiaans orkest, namelijk Summit. Aníbal Troilo stierf in 1975 en Piazzolla maakte in zijn nagedachtenis Suite Troileana , een 4-delig werk. Hij nam het op met Conjuncto Electronico.

In 1976 ontmoette hij zijn laatste vrouw: Laura Escalada. In december van datzelfde jaar speelde hij een uitzonderlijk concert: 500motivaciones , speciaal geschreven voor Conjunto Electronico. In 1977 speelde Piazzolla alweer een gedenkwaardig concert in de Olympiain Parijs, met dezelfde bezetting als voordien, maar met muzikanten die dichter bij rock-muziek stonden. Dit werd de laatste keer dat hij een elektrische groep had. Hij verliet deze stijl. Het werd niet omdat Piazzolla vond dat Conjunto Electronico geen goede muziek maakt, maar hij dacht dat de echte Piazzolla daar niet floreert. In 1978 kwam Piazzolla terug tot zijn kwintet en wijdde zich opnieuw aan kamermuziek en symonische werken.

Wereldberoemd

De volgende tien jaar waren de beste wat Piazzolla’s populariteit betreft. Hij ging over de hele wereld spelen: Europa, Zuid-Amerika, Japanen de Verenigde Staten. Tot 1990 werkte hij uitsluitend met zijn kwintet, en daarna werkte hij met een sextet, zijn laatste gezelschap. Er zijn veel live opnames van de concerten uit die periode, voornamelijk op cd.

In 1982 schreef hij Le Grand Tango voor cello en piano, opgedragen aan de Rus Mstislav Rostropovitsj, een van de bekendste cellistenvan zijn tijd, en voor het eerst door hem uitgevoerd in 1990 in New Orleans. In juni van het jaar 1983 begon hij met één van zijn beste programma's van zijn leven. Hij speelde een programma gewijd aan zijn eigen muziek in het Teatro Colon in Buenos Aires, het walhalla van de klassieke muziek in Argentinië. Voor de gelegenheid herschikte hij de groep Conjunto 9 en speelde solo met een symfonisch orkest gedirigeerd door Pedro I. Calderon.

In 1984 speelde hij met de zangeres Milva in de Bouffes du Nord te Parijs en in Wenen met het 'Quinteto Tango Nuevo' waar hij het live-album “Live in Wien” opnam. Hij speelde in Berlijn en in het theater Vredenburg in Utrecht, waar VPRO-regisseur Theo Uittenbogaardopnamen maakte en hem -tot zijn grote genoegen- laat spelen tegen de achtergrond van de extreem uitvergrote, 'live' projectie van zijn bandoneon. In 1985 werd hij benoemd tot buitengewone burger van Buenos Aires en speelde het concert voor bandoneón en gitaar,Homenaje a Lieja, gedirigeerd door Leo Brouwer in het vijfde Belgische Internationale Gitaar Festival.

César

In 1986 ontving hij een César-prijs voor de filmmuziek bij El exilio de Gardel en met Gary Burton nam hij Suite for Vibraphone and The New Tango Quintet, live in het Jazz Festival in Montreux, Zwitserland. In 1987 nam hij met het St. Luke’s orkest gedirigeerd door Lalo Schifrin, het Concert for Bandoneon en Three Tangos voor bandoneon en orkest op.

Het concert dat plaatsvond in 1987 in New York’s Central Park voor een enorm publiek is een verjongende ervaring voor Piazzolla. De stad waar hij zijn kindertijd doorbracht, waar hij in de ban raakte van Bach en jazz, en waar hij faalde in 1958, had eindelijk aandacht voor zijn muziek. De opnamen, uitgebracht in de V.S. in de late 80’s, representeerden zijn levensloop, waaronder:Tango Zero HourTango ApasionadoLa CamorraFive tango Sensations.

Laatste opname en laatste concert

In 1988, enkele maanden na het opnemen van wat zijn laatste opname met het kwintet (La Camorra) zijn zou, onderging Piazzolla een viervoudige bypass-operatie. Spoedig daarna, vroeg in 1989, vormde hij zijn laatste groep: het Nieuwe Tango Sextet dat bestond uit twee bandoneons, piano, elektrische gitaar, bas en cello. Met deze groep in juni van 1989 speelde hij in de Teatro Opera te Buenos Aires wat zijn laatste concert in Argentinië zou zijn en begon daarna een uitgebreide tour door de Verenigde

Staten, Engeland, Duitsland en Nederland.

Tegen het einde van 1989 verliet Piazzolla zijn groep en ging solo spelen met strijkkwartetten en symfonische orkesten. Tot 4 augustus 1990 in Parijs, waar hij een beroerte kreeg. Na bijna twee jaar lijden aan de gevolgen van dit insult, stierf hij op 71-jarige leeftijd in Buenos Aires op 4 juli 1992.

Invloed

Zijn opus, meer dan 1000 werken omvattend, een karakteristieke carrière en een ongetwijfeld Argentijnse smaak, beïnvloedt nog steeds muzikanten in de wereld van alle generaties. Bijvoorbeeld de violist Gidon Kremer, de cellist Yo-Yo Ma, het Kronos Kwartet, de pianistenEmanuel Ax en Arthur Moreira Lima, de gitarist Al Di Meola, de bandeonist Carel Kraayenhof, de broers Assad en talrijke kamermuziek- en symfonische orkesten. Een carrière, die gekarakteriseerd werd door zijn esthetisch talent en zijn unieke stijl.

Bekendste werken

  • 1968-1970 Tangazo: Variaciones sobre Buenos Aires, voor orkest
    1. Lento
    2. Allegro
    3. Lento
    4. Allegro
    5. Màs lento y muy acanyengado
  • Buenos Aires
  • Adios nonino
  • Balada para un loco
  • Libertango
  • Le Grand Tango
  • Oblivion

Werken voor banda (harmonieorkest)

  • Cuatro Estaciones Portenas
  • Libertango
  • Tango Nro. 1
  • Verano porteño
  • Chiquilin de Bachin

Jiafeng Chen - Elisabeth Concours 2009

Hiernaast een fragment van het optreden tijdens de finale van het Koningin Elisabeth Concours 2009 waarin Jiafeng Chen te horen is in eerste deel van het vioolconcert van Tchaikovsky. Jianfeng is leerling van viooldocent Jan Repko die lange tijd in Nedeland les gaf aan het Conservatorium van Amsterdam en sedert enige jaren in Engeland aan het Royal College of Music te Londen en het Royal Northern College of Music te Manchester.

 

Een korte geschiedenis van het Koningin Elisabeth Concours
Hevig transpirerende solisten, pijnlijke uitschuivers en een spannende ontknoping: de Koningin Elisabethwedstrijd levert telkens opnieuw prachtige televisie op. De editie voor viool in 2009 zal daarop waarschijnlijk geen uitzondering vormen. Eenmaal de prijzen uitgedeeld en de cameraploegen geëvacueerd zijn, mogen de laureaten plaatsnemen naast de Filharmonie en ex-violist Jaap van Zweden. Om uw geheugen nog eventjes op te frissen: een overzicht van ruim vijftig jaar Elisabethconcours.

We schrijven 17 december 1909: Leopold II overlijdt en wordt opgevolgd door zijn neef Albert, die negen jaar eerder gehuwd was met de uitzonderlijk gecultiveerde Beierse Elisabeth Prinses von Wittelsbach, Hertogin van Beieren. De nieuwerwetse, moderne levensstijl van het jonge vorstenpaar stond volledig haaks op Leopolds bestofte koningschap. Binnen hun publieke optreden nam cultuur – en in het bijzonder muziek – een voorname plaats in. De muziekminnende vorstin, die zelf een streepje viool speelde, aarzelde dan ook geen moment om de meest vermaarde violist van België, Eugène Ysaÿe, op de thee te vragen.

De internationaal geroemde violist maakte de koningin deelgenote van zijn plannen voor een nieuw vioolconcours. Wat Ysaÿe voor ogen had, was een wedstrijd voor jonge virtuozen die een bijzonder breed programma, ook hedendaagse muziek, zouden moeten voorbereiden. Pièce de résistance zou een onuitgegeven compositie als opgelegd werk zijn, dat zonder enige hulp en in afzondering zou moeten worden ingestudeerd. Mooie plannen, maar toch zou het tot 1937 – zes jaar na Ysaÿe’s overlijden – duren vooraleer de koningin haar steun verleent aan de Wedstrijd Ysaÿe. Niet alleen de resultaten (een zegevierende Sovjetrussische school met David Oistrakh als allereerste prijswinnaar), ook de publieke aantrekkingskracht van deze op radio druk beluisterde wedstrijd stemt tot nadenken. Al een jaar later vindt een tweede editie plaats, ditmaal voor piano.

Hoewel Koningin Elisabeth in de volgende jaren de wedstrijd weet uit te breiden met een muziekinstelling, brengt de Tweede Wereldoorlog een voorlopig einde aan haar plannen. Onmiddellijk na de oorlog is de heropbouw van het land topprioriteit, maar de lente van 1950 brengt een nieuw geluid. Marcel Cuvelier, die even voor de oorlog Jeugd en Muziek in het leven geroepen had, geeft de wedstrijd nieuw elan en een nieuwe naam: De Koningin Elisabeth Wedstrijd is geboren. De eerste sessie, georganiseerd in 1951, legt direct een nieuwe spelregel op: voortaan moeten de finalisten logeren en studeren in de exclusieve gebouwen van de Koninklijke Muziekkapel Koningin Elisabeth. Als juryvoorzitter mag Cuvelier in het eerste jaar de Russische violist Leonid Kogan bekronen, een jaar later gevolgd door de Amerikaanse pianist Leon Fleischer.

De jury

De toon is gezet: de Koningin Elisabeth Wedstrijd wordt sindsdien door iedereen erkend als het meest prestigieuze en moeilijkste concours ter wereld. Beurtelings kunnen violisten, pianisten en componisten meedingen naar de prijs, hoewel de pogingen om het compositiedeel aanzien te verlenen niet het verhoopte resultaat opleveren. Ondanks indrukwekkende compositiejury’s, een meer dan uitstekend orkest voor het vertolken van de partituren en het stijgende prestige van de viool- en piano-edities spreekt de compositie-sessie niet aan. Talloze keren wordt aan de formule gesleuteld en de editie sterft een stille dood tot in 1991 besloten wordt om het winnend werk te laten gelden als opgelegd stuk voor de viool- of pianosessie. Er veranderde nog meer. Onder impuls van Gerard Mortier en José Van Dam wordt in 1988, bij wijze van experiment, een zangsessie ingevoerd. Het succes en de kwaliteit van die sessie zorgde voor de definitieve opname van zang binnen het verloop van de wedstrijd.

Met afstand bekeken werd tal van uitvoerders een plaats toegekend die in schril contrast staat met het verloop van hun latere carrière. Van vele laureaten hoorde men na het winnen van hun prijs nog maar weinig.

Geen wedstrijd zonder jury. Minstens zo belangrijk als zij die op het podium geluid maken, zijn zij die zich in de zaal in stilzwijgen hullen. Los van de mythevorming omtrent hun geheime, onuitwisbare en niet op deliberatie gestoelde quotering staat vast dat de jurylijst de meest eminente grootheden uit de viool- en pianogeschiedenis verenigt. Hun oordeel en rangschikking is daarom niet aan kritiek onderhevig: met afstand bekeken werd tal van uitvoerders een plaats toegekend die in schril contrast staat tot het verloop van hun latere zeer succesvolle carrière. De voorbeelden zijn legio: Philippe Entremont, Hans Graf, Emmanuel Ax of Zakhar Bron bungelden allen ergens halverwege of onderaan de lijst terwijl zij allen daarna een zeer indrukwekkende carriere maakten. Wat het verdict ook zij: het oordeel van de jury paart genadeloosheid aan onwrikbaarheid. Net die hybriditeit maakt het wezen, maar ook de grootste aantrekkingskracht van de Koningin Elisabeth Wedstrijd uit. Want wanneer gratie en fiasco, schoonheid en streven, ijver en nonchalance, topsport en kunstzin op een dergelijke wijze de publieke arena van emoties en opinies betreden, wie kan dan nog beweren dat klassieke muziek niet langer levend is?